Voorgeschiedenis
Henry Ford werd in 1863 geboren. Hij raakte gefascineerd door machines toen hij met een stationaire stoommachine leerde werken. Na verschillende banen in die sector werd hij in 1891 ingenieur bij de Edison Illuminating Company. Twee jaar later promoveerde hij daar tot hoofdingenieur. Ford begon te experimenteren met benzinemotoren en kreeg eind 1893 een eencilindermotor aan het draaien. Die motor demonstreerde Henry op het aanrecht in de keuken aan zijn vrouw Clara. Op 4 juni 1896 voltooide hij zijn eigen quadricycle waarna hij al meteen de eerste - nachtelijke - testrit maakte.
In 1899 richtte Ford samen met andere investeerders de Detroit Automobile Company op. Het bedrijf ging al in 1900 failliet na een geringe autoproductie. Een jaar later kwam er een doorstart met Henry Ford aan het roer. Hij hernoemde het bedrijf totHenry Ford Company. Drie maanden later ging het bedrijf alweer failliet waarop Ford en verschillende andere partners vertrokken. Na een nieuwe doorstart zou dat bedrijf uiteindelijk Cadillac worden.
Het begin
Op 16 juni 1903 richtten Henry Ford en elf investeerders de Ford Motor Company in Michigan op met een startkapitaal van $ 28.000. Henry Ford ruilde de plannen van zijn auto en de 17 patenten tegen 255 aandelen en werd hoofdingenieur en ondervoorzitter. De autoproductie begon in een omgebouwde wagenfabriek in Detroit met 10 werknemers die een paar exemplaren per jaar produceerden. Het eerste model was de Ford Model A die $ 750 kostte. Ford richtte zich op auto's voor de gewone man tegen betaalbare prijzen. Ford introduceerde ook de mogelijkheid extra's toe te voegen tegen meerprijzen. Zo bood hij een optioneel lederen dak aan voor $ 50. Op 17 augustus 1904 opende Ford zijn eerste buitenlandse vestiging. Ford Motor Company of Canada begon in 1905 in een kleine nieuwe fabriek in Walkerville (Ontario) te produceren.
Reeds in 1906 groeide Ford uit tot de grootste autobouwer van de Verenigde Staten. Henry Ford werd algemeen directeur en grootaandeelhouder. Op 1 oktober 1908 introduceerde het bedrijf de succesvolle Ford Model T. Het model werd eerst in de fabriek in Piquette gemaakt. In 1910 verhuisde de productie naar een veel grotere fabriek in Highland Park. De legendarische Model T zou uiteindelijk één van de succesvolste automodellen ooit worden. De productie eindigde pas in 1927 na 15.458.781 wereldwijd gebouwde exemplaren.
Innovatie
Op 7 oktober 1913 werd de fabriek in Highland Park omgeschakeld naar een bewegende assemblagelijn. Het chassis werd door werknemers op een slede door de fabriek getrokken. Later werden de sleden vervangen door karretjes op rails en mechanisch getrokken. Dit was niet de eerste lopende band, maar wel de eerste keer dat een volledige fabriek met het systeem werkte. De productietijd van een chassis daalde ermee van 12 uur en 30 minuten tot 2 uur en 40 minuten. In 1914 was de totale productietijd van een auto teruggebracht tot 1 uur en 33 minuten. De vernieuwingen werden echter niet door iedereen geapprecieerd en Ford had een hoog personeelsverloop.
Op 5 januari 1914 loste Ford het probleem van het personeelsverloop op door de lonen te verdubbelen tot $ 5 per dag (hierover bestaan ook andere verklaringen; zie bv. Dodge), de diensten met één uur in te korten tot 8 uren, en de invoer van de 40-urige werkweek. Door die maatregelen steeg de productiviteit per werknemer en daalde het personeelsverloop waardoor de kostprijs per auto daalde. Dit maakte het Ford mogelijk om zijn prijzen steeds verder te verlagen. Het bedrijf zette ook een netwerk van dealers (NL)/verdelers (V) op die gebonden waren aan zijn merk.
Tegen het einde van 1913 had Ford een marktaandeel van 50% in de VS, en in 1918 was de helft van de voertuigen op Amerikaanse wegen een Ford Model T. Een groot nadeel van de Ford T was dat je er niet vooruit een helling mee kon oprijden, vanwege de slecht geplaatste benzinetank. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende het Model T ook als basis voor enkele militaire voertuigen.
Uitbreiding
In 1919 kwam Edsel Ford, Henry Fords zoon en enig kind, aan het hoofd van het bedrijf. Zijn vader bleef wel bij de besluitvorming betrokken. Ondertussen verloor Ford geleidelijk terrein aan General Motors. GM en buitenlandse merken hadden modernere en luxere modellen in de aanbieding dan de uit 1908 stammende Model T van Ford. Ford had een modern productieproces maar een conservatief management dat de vraag naar duurdere luxe modellen negeerde. Terwijl Ford uitsluitend de goedkope T aanbood, had GM een auto in elke prijsklasse. Bovendien konden klanten de duurdere modellen ook op krediet kopen. Ford wees die vorm van financiering aanvankelijk af omdat die slecht zou zijn voor de klant en uiteindelijk zelfs de heleeconomie kon schaden. Vanaf december 1927 werd krediet toch mogelijk bij aankoop van een Ford Model A. De tweede Model A (de eerste dateerde van 1903) werd op 2 december 1927 gelanceerd als opvolger van de Model T. De fabrieken van die laatste hadden 7 maanden stilgelegen voor de conversie. De A werd uiteindelijk een succes en tot 1932 werden zo'n 5 miljoen exemplaren gebouwd.
In 1922 nam Ford de Lincoln Motor Company over om toch een plek te veroveren in de markt van luxeauto's. Dat was Lincoln zelf daarvoor overigens nog niet gelukt. In 1921 was de fabriek met de eerste Lincoln met V8 motor gekomen, die het voor die tijd forse bedrag van $ 4600 moest kosten (tegen circa $ 300 voor een Ford). Als gevolg van de economische recessie die toen heerste, kwam de verkoop niet van de grond. Henry Ford zag wat in het bedrijf en nam het voor $ 5 miljoen over. De belangrijkste concurrent van Lincoln was Cadillac. Hiermee concurreerde het ook voor de levering van presidentiële limousines in de VS. In 1939 richtte Ford zelf het merk Mercury op om ook een middenklasse auto te kunnen leveren. De leiding over de Lincoln-fabriek gaf Henry aan Edsel, zodat ze elkaar niet zo voor de voeten liepen.
De Tweede Wereldoorlog
Toen de Verenigde Staten de Europese geallieerde landen begonnen te steunen tegen nazi-Duitsland verwees president Roosevelt naar Detroit als het arsenaal van de democratie. Hiermee doelde hij op de vele autofabrieken in die stad die omgebouwd werden tot wapenfabrieken. Zowat alles, van kanonnen en tanks tot vliegtuigen, werd er gemaakt.
Als pacifist zag Henry Ford oorlog als tijdverlies en hij wilde ook geen winst maken door eraan mee te werken. Dat veranderde pas met de Japanse aanval op Pearl Harbor van 7 december 1941.
Op 1 maart 1941 begon Ford met de productie van Jeeps voor het Amerikaanse leger in zijn River Rouge-fabriek. De civiele productie bleef daarnaast nog gewoon verder gaan tot 1 februari 1942. Daarna schakelde het bedrijf volledig over op oorlogsproductie.
Begin 1943 stierf Edsel Ford aan maagkanker, waarop Henry Ford opnieuw directeur werd
Vanaf augustus 1943 begon Ford ook met de massaproductie van de B-24, een vliegtuig van Consolidated Aircraft, dat één exemplaar per dag kon bouwen in een vliegtuigfabriek. Ford bouwde er één per uur en op het hoogtepunt 600 per maand in diensten van 24 uur. Speciaal hiervoor werd de Willow Run-fabriek gebouwd die momenteel in handen van General Motors is.
De oorlogsproductie liep tot 28 juni 1945 en op 3 juli van dat jaar werd de civiele productie hervat. Ford had op dat moment 287.000 Jeeps, 8685 B-24 Liberator bommenwerpers en 5700 vliegtuigmotoren geproduceerd.
Na de Tweede Wereldoorlog
In 1945 werd Henry Fords kleinzoon, Henry Ford II, de nieuwe directeur. Henry I was slechts even directeur geweest omdat Edsel stierf in 1943 terwijl Henry II in de oorlog vocht. Henry Ford I stierf op 7 april 1947. Op 9 november 1960 werd Henry Ford II CEO en werd zijn directeurspositie overgenomen door Robert McNamara. Vijf weken later werd die door de net verkozen president John F. Kennedy aangesteld als hoofd van het ministerie van Defensie. McNamara was de eerste directeur van buiten de Ford-familie. Hij was voor een groot deel verantwoordelijk voor Fords uitbreiding en succes in de naoorlogse periode.
Begin jaren 50 had Ford nog steeds zo'n 43% van de Amerikaanse automarkt in handen. In de midden- en topklasse, waarin respectievelijk de Mercury en Lincoln zich bevonden, had Ford een aandeel van slechts 13%. Henry Ford II bedacht dat Ford een nieuw topmodel nodig had. Op 7 april 1955 werd het plan daartoe, dat de toepasselijke naam The Big Plan kreeg, goedgekeurd. De nieuwe auto kreeg de voorlopige naam E-Car. De divisie Special Products werd opgericht om hem te bouwen. Niet veel later kreeg de auto zijn definitieve naam Edsel, ter ere van Henry Fords overleden zoon. Terwijl de Edsel in volle ontwikkeling was kregen Fords modellen voor 1956 een aantal nieuwigheden waaronder de eerste veiligheidsgordel.
De Edsel werd uiteindelijk gelanceerd op 4 september 1957. Net op dat moment verkeerde de Amerikaanse economie in een recessie. De uitrusting van de auto werd door Consumer Reports bovendien omschreven als niet meer dan gadgets en de wegligging werd als zeer slecht ervaren. De Edsel werd nauwelijks verkocht en werd in november 1960 van de markt gehaald. Ford verloor zo'n $ 350 miljoen (in toenmalige geldwaarde) aan het project.
De beursgang
Op 17 januari 1956 deed Henry Ford II wat zijn grootvader nooit had willen doen. Hij bracht Ford naar de beurs. 10,2 miljoen aandelen kwamen op de markt en brachten meer dan $ 600 miljoen op. Ongeveer 8% van de aandelen was gereserveerd voor individuele investeerders. In één klap had Ford zo'n 350.000 nieuwe eigenaars. De familie Ford bleef ongeveer 40% van de aandelen in handen houden.
Ford kwam de mislukking van de Edsel weer te boven met de introductie van de compacte Ford Falcon in 1960 en de intussen legendarische Ford Mustang in 1964. In 1967 werden de Europese afdelingen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk - Ford Frankrijk was in 1954 reeds verkocht aan Simca - samengevoegd tot Ford of Europe. De verschillende Europese afdelingen maakten tot dan hun eigen modellen. Met de introductie van de Ford Escort in 1968 veranderde dit.
De eerste samenwerking van Ford met het Japanse Mazda kwam al in 1969 tot uiting in een joint venture voor de productie van automatische versnellingsbakken. In 1979 nam Ford een belang van 25% in het Japanse merk. Beide bedrijven begonnen met samenwerking op verschillende vlakken, waaronder de productie van modellen in elkaars fabrieken en de bouw van gezamenlijke modellen. In 1996 verhoogde Ford zijn aandeel in Mazda tot 33,4%.
Achteruitgang
De jaren 70 begonnen goed voor Ford. In 1970 realiseerde het bedrijf een recordomzet van $ 15 miljard. Ondertussen begonnen geïmporteerde merken terrein te winnen. Europese en vooral Japanse kleine auto's wonnen steeds meer aan populariteit op de grote Amerikaanse. Zeker na de oliecrisis van 1973 werd dit een trend.
Ford wilde daarom ook een kleine auto. Dat model, de Ford Pinto, werd in 1971 geïntroduceerd. De Pinto begon heel sterk, tot bleek dat bij een aanrijding aan de achterzijde de benzinetank kon ontploffen. Ford had de goedkope Pinto zo snel op de markt willen brengen dat het probleem niet was opgelost. De auto werd bekend als Amerika's dodelijkste auto (door Mother Jones magazine) en in 1978 riep Ford 1,5 miljoen Pinto's terug naar de fabriek. De productie van het model werd in 1980 gestopt.
Intussen was het tij allang gekeerd voor Ford. In 1982 maakte het bedrijf $ 1,5 miljard verlies. Daarop verbeterde de economie weer en in 1984 kon Ford het tij opnieuw keren met een winst van $ 2,9 miljard. In 1986 behaalde het bedrijf met $ 3,3 miljard winst voor het eerst sinds 1924 betere resultaten dan grote concurrent General Motors.
Toch kwam die ommekeer niet vanzelf. Ford had zichzelf een nieuwe filosofie van kwaliteit aangemeten met de slogan quality is job one. Tussen 1980 en 1987 werden 15 fabrieken, waaronder drie Noord-Amerikaanse assemblagefabrieken, gesloten en gingen 50.000 banen verloren. Ford kwam ook met een nieuwe stijl met afgeronde vormen waarvan de Ford Taurus uit 1986 de eerste vrucht was. Die Taurus staat ook als een mijlpaal in de Amerikaanse auto-industrie als de eerste Amerikaanse wereldauto. De productie werd in 2006 beëindigd na meer dan 7.000.000 exemplaren.
Nieuwe merken
In 1985 lanceerde Ford het nieuwe merk Merkur in een nieuwe poging om Europese modellen te verkopen op de Amerikaanse markt. Dat was in de jaren 1970 al geprobeerd - en gelukt - met de Ford Capri. Het woord Merkur is het Duitse woord voorMercurius en de auto's werden geassembleerd door Ford Europa in Duitsland. Het merk heeft slechts twee modellen verkocht in Noord-Amerika: de Merkur XR4Ti, - in Europa de Ford Sierra - en de Merkur Scorpio (Ford Scorpio). Beide modellen waren zeer succesvol op de Europese markt maar werden in Amerika slecht verkocht. Merkur werd in 1989 weer stopgezet. Voor het falen worden verschillende redenen aangegeven: de moeilijk uitspreekbare naam - de reclamemakers drongen aan op het gebruik van de correcte Duitse uitspraak merkoer -, de in Amerika ongewone vormgeving van de auto's en de wisselkoersschommelingen tussen Duitsland en de VS.
In 1987 nam Ford een meerderheidsbelang in het Britse sportwagenmerk Aston Martin. Daarmee werd niet bepaald een winstmaker in huis gehaald, maar wel een prestigemerk. Aston Martin was in het verleden al drie keer failliet gegaan en produceerde in 1992 bijvoorbeeld slechts 42 auto's. In 1994 werd Ford volledig eigenaar en daarna begon het de goede kant op te gaan. In 2005 werden 4400 exemplaren verkocht en werd voor het eerst in zo'n 40 jaar winst gemaakt. Het merk wil uiteindelijk aan 5000 stuks per jaar komen. Toch werd Aston Martin in 2006 te koop gezet om Fords rode cijfers te compenseren.
In 1989 nam Ford Jaguar - nog een Brits prestigemerk - over. Ford liet het hele bedrijf doorlichten en het hele gamma werd herzien. De productiekwaliteit, die de voorgaande jaren niet al te best was geweest, begon ook te verbeteren. Onder andere bij het vlaggenschip, de XJ, was dit te zien. Desondanks heeft Jaguar sinds de overname nooit winst gemaakt en het is eind 2007 weer van de hand gedaan.
Recent
Op 30 december 1987 nam de Park Ridge Corporation, een bedrijf opgericht door Ford, het autoverhuurbedrijf The Hertz Corporation over. In 1993 fuseerden die twee en een jaar later werd Hertz overgenomen door Ford dat 54% in handen kreeg. In1997 bracht Ford 19% van Hertz naar de beurs. In maart 2001 werden 18,5% van die aandelen terug gekocht. In december 2005 werd Hertz voor $ 5,6 miljard (€ 4,4 miljard) verkocht aan een groep Amerikaanse investeringsmaatschappijen. Met inbegrip van een schuldenberg van $ 9,4 miljard (€ 7,4 miljard) is de verkoop $ 15 miljard (€ 11,8 miljard) waard. Ford wilde met de verkoop geld in het laatje brengen en een niet-kernactiviteit afstoten.
Begin jaren 90 stond Ford ook aan de basis van de Sports Utility Vehicle. De Ford Explorer uit 1991 was 12 jaar lang de best verkochte SUV in de VS. Die Explorer was in 2000 het onderwerp van zwaar gezichtsverlies voor Ford. Er waren al honderden ongevallen mee gebeurd die Ford weet aan slechte banden. Onder druk van de massale media-aandacht riep Ford 13 miljoen van die banden, die overigens van Bridgestone kwamen, terug, wat de autobouwer $ 3 miljard (€ 2,36 miljard) kostte. In mei 2001 liet Bridgestone Ford vallen als klant. Na een overheidsonderzoek bleken de banden inderdaad de hoofdoorzaak van de ongevallen te zijn.
Eind jaren 90 waren verschillende autoconcerns, waaronder GM en FIAT, geïnteresseerd in Volvo. Uiteindelijk won Ford de strijd en in 1999 nam het de Zweedse autobouwer over voor $ 6,45 miljard (€ 5 miljard). Dat kon er toen nog af daar Ford dat jaar nog $ 6,57 miljard of zo'n € 5,17 miljard winst maakte. Volvo betekende een versterking van Ford in de markt van luxeauto's en het was de bedoeling dat zou worden samengewerkt met de andere luxemerken, met name Lincoln en Jaguar.
In 1994 nam BMW de Rover Group over en nam daarmee ook Land Rover in huis. In 2000 verkocht het die laatste aan Ford Motor Company. Het terreinwagenmerk werd in de in 1999 opgerichte Premier Automotive Group ondergebracht en is sindsdien vrij succesvol geweest.
Op 30 oktober 2001 nam William Clay Ford de positie van CEO over en had Ford voor het eerst in meer dan 25 jaar weer een lid van de Ford-familie aan het hoofd.
The Way Forward (De Weg Vooruit)
In het begin van de 21e eeuw ging het financieel niet goed met Ford. Daarom werd besloten tot een reorganisatie, Bold Moves (Grote Stappen) genoemd. Deze reorganisatie kreeg de naam, The Way Forward (De Weg Vooruit). Doelstelling van deze reorganisatie was het reduceren van vaste kosten. Als gevolg daarvan werden vele fabrieken gesloten en ook tienduizenden banen kwamen te vervallen. Door de kredietcrisis werd dit programma vanaf 2008 versneld. In 2011 bestaat Ford daardoor alleen nog maar uit de merken Ford en Lincoln. Alle andere merken werden verkocht (Aston Martin, Jaguar, Land Rover en Volvo), opgeheven (Mercury) of het belang werd teruggeschroefd (Mazda). Sinds 2009 maakt Ford weer nettowinst.
Bron: Wikipedia 2013